58
De consulterend psychiater die verbonden was aan het St. Nicholas’ Hospital toen Bella Noble en Edmund Fulwell daar opgenomen waren, had zich opgewerkt en was nu hoogleraar aan een universiteit in het zuiden. Vera belde hem op zonder zich daar al te veel van voor te stellen. Hij was onverwacht menselijk en moest om haar vragen lachen.
‘Lieve hemel, u kunt toch niet verwachten dat ik me na zoveel tijd nog bepaalde personen kan herinneren?’ Maar hij was niet onvriendelijk en niet zo gehaast dat hij haar belette om verder te spreken.
‘Het waren geen gewone patiënten. Bella Noble is naar u overgeplaatst vanuit een gesloten inrichting in Merseyside om zich voor te bereiden op haar vrijlating. Ze had haar vader vermoord. Edmund was een van de Fulwells van Holme Park.’
‘Hem kan ik me herinneren. Ik herinner me althans dat ik me heb afgevraagd waarom hij niet voor behandeling naar een privé-kliniek was gegaan. Ik herinner me vaag iets over de overplaatsing van de vrouw, maar puur omdat dat een bureaucratische nachtmerrie was. Als ik het me goed herinner, is ze niet lang gebleven. Ze was niet ziek, en ook in die tijd hadden we onze bedden hard nodig. Waarom vraagt u dat?’
‘Ze zijn allebei dood.’
‘Juist.’ Hij zweeg even. ‘Het spijt me dat ik niet kan zeggen dat dat me verbaast. De welzijnszorg werkt alleen als er sprake is van voldoende toezicht. Het leven in de buitenwereld is moeilijk. Mensen raken gedeprimeerd, worden agressief. Het gevaar van zelfmoord of geweld is groot.’
‘Bella is met een boer getrouwd en leek gelukkig te zijn. Ze heeft hem verzorgd nadat hij een beroerte had gehad. De baan die Edmund na zijn ontslag uit het ziekenhuis vond, had hij nog steeds.’
‘Juist,’ zei hij nog eens. Ditmaal enigszins beduusd. ‘En ik mijn studenten maar voorhouden dat je nooit mag generaliseren. U hebt me een idee gegeven voor mijn volgende college. Ik vrees dat ik u niet kan helpen. Voor aantekeningen zult u bij St. Nick’s moeten zijn.’
‘Die heb ik al gezien. Ik vroeg me af of er misschien nog anderen zijn die zich Bella en Edmund zouden herinneren. Mensen die een intensiever dagelijks contact met hen hadden dan u. Een verpleegster bijvoorbeeld, of een assistent-arts.’
‘Het kan best zijn dat er nog verpleegsters werken die er toen ook al waren. Probeer het daar eens. In de gezondheidszorg is het zo dat hoe hoger de positie, des te meer tijd je doorbrengt achter een bureau. De assistent-artsen wisselden zo vaak dat ik soms niet eens wist hoe ze heetten.’ Het bleef even stil terwijl hij nadacht. ‘Nog beter: praat eens met Christina. Christina Flood. Zij is psychologe. St. Nick’s was haar eerste vaste aanstelling en ze was als een frisse wind in dat oord. Ze was geïnteresseerd in groepstherapie: creatieve therapie, psychodrama. Niet allemaal even nuttig, maar het ging haar erom bezig te zijn met de patiënten in plaats van zich voor hen te verstoppen en hen aan hun lot over te laten tot de kalmerende middelen hun werk begonnen te doen. Als iemand zich die mensen kan herinneren, dan is dat Christina.’
‘Weet u waar ze tegenwoordig werkt?’
Vera hield haar adem in. De vrouw was een idealiste, enthousiast. Zou je net zien dat ze had besloten om als zendeling naar Afrika te gaan.
‘Ze is nog steeds in Northumberland. Aan de kust. Maar ze heeft zich sindsdien opgewerkt. Ze staat aan het hoofd van de psychiatrische afdeling van een polikliniek. Als u haar spreekt, wilt u haar dan mijn groeten overbrengen? En mijn bewondering voor het feit dat ze het zo lang volhoudt? Ik ben tenslotte ook aan de patiënten ontsnapt.’
Vera wist Christina Flood uiteindelijk thuis op te sporen. Ze was met zwangerschapsverlof en had de avond tevoren een dochtertje gekregen. Ze was net terug uit het ziekenhuis. Haar partner, met wie Vera aan de telefoon had gesproken, had haar net opgehaald. Hij was een en al welwillendheid, zo trots op de baby en zijn aandeel in de verwekking ervan dat hij de hele politiemacht thuis zou hebben ontvangen, maar Ashworth was geschokt.
‘U kunt hen vandaag niet lastigvallen,’ zei hij. ‘Die mensen willen liever onder elkaar zijn. Zij zal er echt geen zin in hebben. Ze is net terug uit het ziekenhuis.’
‘Haar spraakvermogen zal beslist niet zijn aangetast.’
‘Hoe dan ook, ik snap niet waarom het zo belangrijk is.’
‘Er is in dat ziekenhuis iets gebeurd waardoor die twee elkaar hebben gevonden en ze elkaar al die jaren trouw zijn gebleven. Ik moet weten wat dat is.’ Ze keek naar hem op. ‘Jij houdt van baby’s. Wil je mee?’
‘Nee,’ zei hij, voor één keer dapper. ‘Dat is inbreuk op hun privacy en daar wil ik niet aan meewerken.’ Toen ze aarzelde bij de deur voegde hij eraan toe: ‘U bent toch niet bang om alleen te gaan, of wel? Het is maar een baby. Die bijten echt niet.’
Christina Flood woonde in een smal huis van drie verdiepingen in Tynemouth, vlak bij zee. Een magere man in een scharlakenrode zelfgebreide trui deed de deur voor Vera open. Tegen zijn schouder hield hij een wit bundeltje. Hij boog zich licht voorover zodat Vera het gezichtje van de baby kon zien.
‘Is ze niet prachtig?’
Hij leek onmogelijk stil te kunnen staan en hupte als een opgewonden kind van het ene been op het andere, maar de baby sliep rustig door; alleen het gezichtje vertrok af en toe, alsof ze droomde. ‘We hebben nog geen naam voor haar bedacht. Chrissie wil het liefst een nette naam, iets degelijks.’ Hij leek het vanzelfsprekend te vinden dat Vera zijn verhaal interessant vond. ‘Volgens mij wordt het een heel knappe meid. Ze zou een naam moeten krijgen die daarbij past.’
De hele benedenverdieping van het huis was één ruimte, die was ingericht als atelier. Op een groezelige verwarmingsketel lag een rode kat op een deken te slapen. Op een van de werkbanken stond een verstelbare bureaulamp, maar die brandde niet. Het enige licht kwam van een klein, stoffig raam met beschaduwde hoeken. Er waren rijen planken van dof metaal, rekken met gereedschap en een bankschroef. Vera bespeurde een geheime passie. In een vertrek als dit zou Hector met zijn broederschap bijeen zijn gekomen om eierschalen door te prikken en leeg te blazen.
‘Wat gebeurt er hier?’ vroeg ze. Ze was blij dat ze even het gepraat over de baby kon ontvluchten.
‘Ik maak fluiten. En ik repareer fluiten, en ook andere houten blaasinstrumenten.’ Vanaf dat moment beschouwde Vera hem als de rattenvanger van Hamelen, gekleed in scharlakenrood, op zijn fluit spelend voor zijn baby.
‘Chrissie is boven. Ik heb haar gezegd dat ze eigenlijk in bed hoort te liggen, maar ze wil niet luisteren.’ Hij hupte voor haar uit een kale houten trap op naar een pijpenla van een kamer met uitzicht over het water en over de Tyne helemaal tot aan de haven van North Shields. Christina Flood zat op een groene met katoen beklede bank met haar benen omhoog. Ze droeg een lange broek en een ruimvallende witte tuniek. Ze had markante gelaatstrekken: een vierkante kaaklijn en zwarte wenkbrauwen. Haar pony was recht afgeknipt. De kamer stond vol bloemen en boven het raam hing een strook papier waarop de met de hand geschilderde tekst welkom thuis stond. Christina zag dat Vera daarnaar keek.
‘Ik weet het. Is die vent gek of niet? Ik ben nog geen vierentwintig uur weg geweest.’ Ze richtte zich tot haar man. ‘Jezus, Patrick, leg haar nou maar in de reiswieg. Waarom maak je je niet verdienstelijk door thee te zetten, bijvoorbeeld?’
Hij liet zich soepel op zijn knieën zakken en legde de baby op haar rug in de reiswieg, die op de grond stond.
‘Spelbreker,’ zei hij, en vervolgens ging hij de kamer uit.
‘Patrick zei dat u me wilde spreken over Edmund Fulwell, maar ik weet eigenlijk niet of ik u daarmee kan helpen. Hij was geen patiënt van mij. Niet echt. Hij was al heel lang stabiel. Als hij medicijnen nodig had, kreeg hij die waarschijnlijk via zijn huisarts.’
‘Ik heb zijn dossier van de laatste tijd gezien. Ik ben meer geïnteresseerd in de periode die hij in St. Nick’s heeft doorgebracht. Kunt u zich herinneren of u daar met hem hebt gewerkt?’
‘Dat herinner ik me nog heel goed. Dat was een opwindende tijd voor mij. Mijn eerste kans om mijn ideeën en wat ik in mijn opleiding had geleerd in praktijk te brengen.’
‘Herinnert u zich ook een patiënte die Bella Noble heette?’
‘Ja. Zij was daar in dezelfde periode. Ze zat ook in de groep. Ik heb haar na haar ontslag niet meer gezien.’
‘Maar Edmund wel?’
‘Niet beroepshalve, maar Patrick en ik gaan regelmatig naar de Harbour Lights. Tot voor kort althans.’ Ze glimlachte naar de baby. ‘Zulke dingen zullen we nu waarschijnlijk niet meer zo makkelijk kunnen doen.’
‘Wist u dat zijn dochter is vermoord?’
‘Ja. Ik had gehoord dat er een vrouw was vermoord in de buurt van Langholme, maar ik had haar niet met Edmund in verband gebracht tot Rod het ons vertelde. De avond nadat ze is gevonden, waren we in het restaurant. Ik ben naar boven gegaan om Edmund mijn medeleven te betuigen. Om hem mijn steun aan te bieden.’
‘Trof u hem aan zoals u had verwacht?’
‘Beter, zou ik zeggen. Rationeler. Ik was bang dat hij weer naar de fles zou hebben gegrepen, maar hij was nuchter. Ik heb hem gevraagd of ik hem ergens mee kon helpen. Hij zei van niet; hij moest eerst voor zichzelf alles op een rijtje zetten. Maar waarschijnlijk deed hij zich sterker voor dan hij was. Toen we een week later terugkwamen, was hij verdwenen.’
‘Kreeg u het idee dat hij iets wist over de dood van Grace? Ik bedoel niet dat hij haar had vermoord, maar een idee over het waarom. Ik ben op zoek naar het motief voor de moord op hem. Als hij had uitgeknobbeld wie Grace had vermoord, is het mogelijk dat hij is vermoord om te voorkomen dat hij dat zou doorvertellen.’
‘Dat is natuurlijk mogelijk. Ik dacht op dat moment dat hij bedoelde dat hij moest verwerken dat zijn dochter dood was. Er was geen sprake van een hechte band zoals in een normaal gezin, maar hij hield veel van haar. Hij was een trotse vader.’
‘U zei dat Bella Noble in dezelfde groep zat als Edmund. Wat voor groep was dat?’
‘Een van de eerste dingen die ik heb gedaan toen ik in St. Nick’s kwam, was mijn ideeën voor groepstherapie uitwerken. De patiënten waren in zichzelf gekeerd, niet gewend om mensen te vertrouwen. Als u daar ooit bent geweest, weet u precies wat ik bedoel. Iedereen zit, opgesloten in zijn eigen persoonlijke hel, naar de tv of naar die stomme vissen te staren. Bella en Edmund zaten in de eerste groep. Ik wilde dat het een succes werd, dus heb ik de deelnemers zorgvuldig gekozen. Niet alleen mensen van wie ik dacht dat ze er zelf de meeste baat bij zouden hebben, maar ook mensen die het in zich hadden om het experiment te doen slagen. Bella was een van die mensen. Ze was een sterke persoonlijkheid, betrouwbaar. Al met al geloof ik dat zij er van allemaal misschien wel het meest aan heeft gehad.’
‘In welk opzicht?’
‘U weet dat ze haar vader heeft vermoord?’
Vera knikte.
‘Daar sprak ze nooit over. Vóór het proces hebben haar advocaten haar overgehaald om schuld te bekennen aan doodslag. Ze zeiden dat een inrichting beter zou zijn dan een gevangenis. In de gesloten inrichting was ze in zichzelf gekeerd, zwijgzaam. Dat was een van de redenen waarom ze haar daar hebben gehouden. In het begin was ze in de groep even gesloten als daarbuiten. Ze deed mee met de opdrachten en was alle anderen tot steun, maar ze sprak nooit over zichzelf. De anderen kwam dat natuurlijk heel goed uit. De meeste mensen hebben liever een publiek dan dat ze andermans problemen moeten aanhoren. Edmund was degene die haar wist over te halen om ons te vertellen wat er was gebeurd. Hij zei: “Je bent geen domme vrouw. Het kan thuis nog zo’n hel zijn geweest, maar toch begrijp ik niet waarom je die niet gewoon de rug hebt toegekeerd.”’
‘En toen zei Bella dat zij niet de enige was voor wie ze had moeten zorgen.’
Toen Christina Vera aankeek, lag in haar blik duidelijk respect. ‘Dat weet u dus?’
‘Na Bella’s dood heb ik een lang gesprek met haar broer gevoerd. Hij geeft niets toe. Niets waarvoor we hem zouden kunnen aanklagen althans, maar ik weet heel goed onder welke druk ze stond.’
‘Ik had niet begrepen dat Bella ook dood was.’
Vera gaf een gekuiste versie van de omstandigheden die tot Bella’s zelfmoord hadden geleid. ‘Edmund en zij zijn bevriend gebleven.’
‘O ja?’ Dat leek Christina genoegen te doen. ‘Kon hij haar dan niet helpen in haar financiële nood? Zijn familie is schatrijk.’
‘Ik geloof niet dat hij ooit een cent van het familiekapitaal heeft gezien.’
‘Nee, dat geloof ik ook. Niemand is hem ooit in het ziekenhuis komen opzoeken. Alleen Grace.’
‘Hebt u haar ooit ontmoet?’
‘Gezien, maar niet gesproken. Ik heb haar een paar keer vanuit de verte gezien, als ze heen en weer drentelde, wanneer ze op hem stond te wachten.’
‘Soms heb ik het idee dat ze dat nu bij mij doet. Dat ze me vanuit de verte volgt en wacht tot ik heb uitgevogeld wat er met haar is gebeurd.’
‘Ik zou u graag verder helpen als ik dat kon.’
Dat was niet tegen dovemansoren gezegd. ‘Zou u mij een lijst kunnen geven van iedereen in de groep? Niet nu; neem er de tijd voor. Zo mogelijk namen en iets over de achtergrond van ieder van hen.’
‘Dat weet ik eigenlijk niet.’
‘Ik begrijp dat het moeilijk is na al die tijd.’
‘Dat is het niet. Niet alleen dat, tenminste. In een van de dozen in het atelier liggen aantekeningen. Die wil ik ooit nog eens in een boek verwerken. Of op z’n minst in een artikel. Het is meer een kwestie van vertrouwelijkheid.’
‘Ik kan hierheen komen. Ik hoef de lijst niet mee te nemen. U hebt hen gekend. Grace, Edmund en Bella. Ik ben niet nieuwsgierig naar de medische details. Die zouden me niets zeggen. Alleen uw persoonlijke indruk. Een reden.’
‘Goed dan,’ zei ze. ‘Goed dan.’
Patrick moest aan de deur hebben staan luisteren, want op dat moment kwam hij binnen met thee. Hij praatte over fluiten en folkbands en over hoe hij, nu hij een kind had, zich zou moeten mengen in de strijd tegen plannen om muziek op school van het rooster te schrappen. De baby werd onrustig en Christina begon de knoopjes van haar tuniek los te maken om haar de borst te geven. Vera zei haastig dat het tijd was om te gaan en dat ze er zelf wel uit kwam. Ze liet hen samen achter op de bank, gemoedelijk kibbelend over de naam voor de baby.